Mad World, continued.

Nu het jaar vers voor ons ligt en mijn nieuwe ademgat weer zeeën van perspectief biedt, lijkt het me mooi om weer eens verder te praten over dat wat ons leven zin geeft: de dood. Wat volgt is hoe ik tegen het einde van mijn leventje aankijk.

Zoals iedereen leefde ik betrekkelijk lang zonder me druk te maken over doodgaan. Het leven zelf was al ingewikkeld genoeg: wat moet ik hier eigenlijk, ik heb geen idee waarom ik leef, dus waarom leef ik dan, wat wil ik nu echt, wat is mijn purpose, etc. In mijn geklooi om een hint te vinden die me op weg zou helpen leerde ik best zijdelingse nuttigheden. De vraag, wat of wie ik ben ging me bezighouden. Dat is, zonder dat je het weet, een prima voorbereiding op de dood. Immers, om te weten wat je met de dood aan moet, moet je ook weten: wie gaat er eigenlijk dood?
Dus, wat ben ik? Descartes plantte een denkfout in onze collectieve geest door een stelling (‘cogito ergo sum’, ik denk dus ik besta) beroemd te maken die velen doet geloven dat ze hun gedachten zijn. In mijn ervaring zijn je gedachten deel van je, maar bepalen ze je niet. Zo ook gevoelens. Die heb je, maar je bent ze niet. Denken is een uit de klauw gegroeid gebruiksvoorwerp dat nuttig is totdat het een eigen leven wil leiden. Mijn voeten bepalen ook niet waar ik heenloop, raar dat mijn gedachten vaak bepaalden waar ik over dacht.
Is mijn lijf mijn ik? Mwa. Ben ik mijn pink? Is mijn maaginhoud deel van ik? Als ik uitadem en jij in, ben jij dan ineens een beetje ik? Als we praten en mijn verhaal in jouw geheugen komt, is het dan niet meer mijn verhaal? Het antwoord op al deze vragen kan ja of nee zijn, al naar gelang je overtuiging. Mijn conclusie van deze gedachtegang is, dat “ik” een concept, een idee ben. De moleculen die mijn “ik” maken, kun je geen kleurtje geven, zo van, Garmt is deze verzameling paars. Mijn wezen en mijn identiteit verandert nonstop. Alles is vergankelijk. Een paar jaar terug was ik een kitesurfer, of maakte de manier hoe ik praatte nog deel uit van mijn ik. Stukjes sterven en stukjes worden geboren. Toen ik kitesurfte was ik nog geen beroemd auteur.
Ik ben dus een idee. Waar ben ik van gemaakt, wanneer begon ik? Ik begon met bestaan toen de eerste wolk het veld beregende waar de tarwe groeide die mijn oma in de vorm van een boterham at op de dag dat ze met mijn opa de liefde bedreef. Ofzo. Niet per se willekeurig, maar… De Vietnamese uberzenmeester Thich Nhat Hanh legt schitterend uit hoe alles met alles verbonden is. In de buik heb je een navelstreng met je moeder, die je voedt en voor je zorgt. Je hebt ook een navelstreng met je vader; hij timmert de babykamer en strest zich een ongeluk over de bevalling. Et cetera, alles dat bijdraagt aan je totstandkoming, daar ben je mee verbonden. Het boeddhistische idee hierachter is, dat het zelf, het ik, niet bestaat, omdat alles al alles is. Ik bedacht eigenwijs dat ik dus bijna alles ben. Ik ben de koe die de huid leverde voor mijn schoenen, want ik gebruik die schoenen al zo lang, dat ze onderdeel van mij geworden zijn.
Tot ik ze weggooi. Dan sterft er een stukje van mij. Net als het moment dat ik iets vergeet, of iets kwijtraak. Mijn vermogen om te fluiten, bijvoorbeeld.
Dit idee van een “ik” vindt een mooie verbeelding in een golf. Bestaande uit water, opgerezen uit de oceaan, opgaand in diezelfde oceaan. De golf roept niet “Help, ik sterf!” als hij neerbuldert op een toevallige surfer. De golf is, en dan niet meer. Heel tao.
Heb ik een kern? Is er een stukje dat meer ik is dan de rest? Als ik alles afpel tot ik bij het centrum kom, wat zit daar dan? Twee dingen.
Ten eerste is de essentie van ieder systeem: output volgt op input, en wat daartussen zit is de werking. Er komt iets bij je binnen – iemand scheldt je uit, je krijgt trek, je stoot je teen, je hebt een geile herinnering, noem maar op. Er volgt een reactie – je negeert het gescheld, je gaat eten, roept “Au, shit!”, krijgt een erectie, etc. Ik geloof in beperkte vrije wil, ofwel, ik geloof dat 99.9999% van de reacties automatisch volgen, en dat je heel soms zelf bewust beslist wat er gebeurt. Je kunt wel oefenen om bewuster te leven, maar hoe meer je oefent, hoe vager het wordt, wie nou eigenlijk de beslissingen neemt. Het is een beetje alsof je op een Franse snelweg rijdt. Af en toe kun je een afslag kiezen, maar verder volg je gewoon de weg, en als je een verkeerde keuze maakt kost het gigantische omwegen om op het rechte pad te komen. De keuzes die je maakt zijn wat mij betreft de kern van je ik.
Het tweede ding dat je bij je kern vind is een universele bron van energie. Je kunt hem gebruiken, aanjagen, afremmen, sturen naar boosheid of liefde of hard werken of whatever, maar die bron, die is niet van jou. Je claimt er graag credit voor – “Kijk eens wat IK gedaan heb!” Ok, je doet ook vanalles, maar het beste resultaat komt toch van situaties waar je de energie (niet jouw energie) zo ongehinderd mogelijk laat stromen. Als je zo mooi viool speelt dat het vanzelf gaat, of soms als je kitesurft, je kent het wel. Ook bekend als samadhi of flow. Dat ben je wel, maar dat is niet je ik.
Waarvan ben ik eigenlijk gemaakt? Hier wordt het vaag. Even teruggrijpen naar het beeld van de golf. Ik stond ooit in het surfstadje Raglan uit te kijken over een schitterend vlakke zee waar perfect parallelle golven uit het niets opdoemden. Ongeveer zo. Je denkt eerst dat een golf bestaat uit verplaatsend water, als in, van de zee richting het strand. Dat is niet zo, hooguit het laatste stukje, als de golf breekt. In de zee beweegt het water alleen verticaal. De horizontale beweging die je ziet is de energie die door het water beweegt.
Zo ook met mij. Ik ben een golf energie die door moleculen heen beweegt, over tijd. Ik kan er in beperkte mate voor kiezen die energie te sturen, of de pijnlijke energie die ik heb of ontvang om te zetten in liefdevolle energie. Karma transformeren, noemde Thich Nhat Hanh dat, in een van de toespraken die mede mijn beeld over doodgaan zouden bepalen (samen met nog honderd ervaringen). Hij vertelde zo natuurlijk hoe alles verbonden is en hij zichzelf zag als meer en minder dan een lichaam, dat hij mijn angst om te sterven wegnam.
Want: wie of wat gaat er nu eigenlijk dood? Mijn energie heeft geen duidelijk eindpunt, net zo min als ze een beginpunt had. De energie die ik omgezet heb gaat voort, net als de negatieve karma die ik uitstuurde. Echo’s van de identiteit die ik had klinken na, zichtbaar of onzichtbaar. Ik hoop vooral dat er energie om Zoe heen zal zijn die iets goeds van mij met zich meedraagt. Er zijn nog heel veel helften van mij, in de mensen waar ik van hou, en de helften van al die mensen zitten nog in mij, en het centrum van mijn hart bewaar ik heel Iris, tot mijn bron op is (ha!, “mijn” bron, jongen toch). Dan houdt mijn kern op, maar de rest van mijn ik gaat gewoon door. Op boekenplanken en in de mensen die ik aan mocht raken en de dingen die ik in beweging mocht zetten en alle andere energie die het leven door mij heen heeft laten vloeien. Ergens verliest die energie de kleur of de identiteit die het met mij gekregen had, en dat is prima. Ik ben niet alleen want ik ben zelf ook maar de optelsom van energie van anderen – het is zelfs de vraag of ik uberhaupt heb bestaan, als je heel goed kijkt vervaagt het idee van “ik” zelfs , het lost op in de achtergrond, niet nu ineens maar al sinds ik dacht begonnen te zijn. Zo ga ik tegelijkertijd nooit, altijd, in ieder geval nog lang niet, dood.
Dit is mijn troostende geloof. Niet getreurd dus, maar waarom moet de verzorger dan nu voor de vierde keer mijn tranen wegvegen?