Home again

Dag tweeëntwintig
Eindelijk de botoxinjecties in mijn speekselklieren! Wie niet ongecontroleerd wil kwijlen moet pijn lijden, was het toch? Minor inconvenience.
Dag drieëntwintig
‘s Ochtends effe snel een canulewissel. Het went, ik ben na deze handeling slechts een kwartier aan het huilen. Vorige keer was dat ‘n half uur. Aansluitend hebben we een overleg over de terugkeer naar huis. Ik luister niet naar de zorgen van Iris, ik wil gewoon weg hier, en rap. Ik kan hier niet beter worden, ik moet naar huis en de rest kan me gestolen worden. Dat is mijn domste fout sinds lang. Iets met te voet komen en te paard gaan. Kut. Iris’ zorgen worden gedeeld door de arts, die me ‘s middags komt vertellen dat zijn medisch advies is dat ik pas medio februari naar huis ga. Als ik dus morgen ga, wat het plan was, dan ga ik tegen medisch advies in. Dat klinkt niet lekker en valt ook niet goed in het tamtamnetwerk van mantelzorgers. “Garmt gaat als anarchistische klootzak op eigen houtje naar huis en jaagt daarmee iedereen over de kling en de rooie!” Ik kan ze niet eens ongelijk geven.
Kut! Wat een klotedag.
Dag .vierentwintig
Weet je wat ik doe? Als in, wanneer een vers iemand je vraagt, wat doe jij eigenlijk, dan heb ik een paar mogelijke antwoorden, en de meest concrete is: “Ik los problemen op.” Dat kan ik. Het compenseert niet voor de blunder van gisteren (niet luisteren los je niet achteraf op), maar hey, baat het niet dan schaadt het niet, toch? Dus ik win raad in, bedenk hoe de rest van de wereld mijn probleem gaat oplossen, doe een paar concessies, overleg met de heldin-verpleegkundige die dit hele traject van A tot Z gecoordineerd heeft, schrijf een heldere email en krijg om precies 12.00u bezoek van diezelfde arts als gisteren, die zijn advies aanpast heeft en me officieel toestemming geeft om te gaan. Eervol ontslag.
De volksverhuizing terug verloopt goed, in een taxi ipv ambulance. Ik voel bij het inladen voor het eerst in, wat, een maand?, zonlicht op mijn huid. Thuis aangekomen geeft Iris me een kus en voel ik me alsof ik een stinkende zwerver ben die geen recht heeft om hier te zijn. Bah, wat walg ik van mezelf. Ik kan niet precies duiden waar het vandaan komt, op de laatste afdeling was de zorg prima. Bah. Ik zet het ironisch toepasselijke “Home Again” op en schakel mijn oogbesturingsinstellingen weer terug op de hoogste snelheid. Hier thuis is het licht tenminste goed. Dan wordt de toverfee wakker en komt bij me op schoot zitten. Even is alles goed.
Iets later kleden we haar warm aan en omhullen we ons samen met een warme deken. Ze vindt het prachtig, geniet van haar zitplek en praat me honderduit bij. Als we de binnentuin inrijden roept ze “Wauw!” en als de koplampen van mijn stoel aangaan zegt ze “Mooi!”. Ze zit zo fijn bij me dat ik nee schud, als Karima vraagt of ik nog een rondje wil. Ik heb geen zin in een gigantische huilbui, ik kan de tranen net tegenhouden, en ze snappen vast niet dat het tranen van ultiem geluk zouden zijn. Zoveel geluk kan ik niet aan.
Binnen herinnert Zoe ons naarbedgaanritueel alsof we het gisteren deden. Ze gebaart dat ze op schoot wilt, zet vanaf daar mijn monitor uit en roept ongeduldig om de fles. Tijdens het drinken kijkt ze me even nonchalant aan, en door haar blik weet ik weer wie ik ben. De papa van Zoe is geen vieze zwerver. Welcome home, daddy.